11. Hellendoorn-Holten

ONGELUKKIG TREINEN

Hoewel de trein een echte luxe kan zijn, zijn er ook een paar ergernissen. Vanochtend was de trein in elk geval weer overvol. Tegenover mij zat een trut met mascara en eyeliner zich op te maken. Heftig smakkend deed ze de restanten van een aardbei in03-2012-0325 pieterpad route 11 nijverdal west de prullenbak, de klep luid vallend. Gelukkig stapten we in Zwolle over op de trein naar Nijverdal-West. Voorlopig het eindstation. Door het ravijn loop ik met Tineke naar het begin van het Pieterpad. De eerste markering zien we weer bij de tunnel onder het spoor. Na de Almelose weg te zijn overgestoken komen we in de boswachterij van de Sallandse heuvelrug. Links en rechts een bond gezelschap merels, Vlaamse Gaaien en andere bosvogels. We lopen nog maar net door het bos, of rechts van ons zien we een monument. Het is werkkamp Twilhaar. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verkochten de heren Ter Horst, jutefabrikanten te Rijssen (Overijssel) enkele percelen grond op de Sallandse Heuvelrug aan Staatsbosbeheer. Op een van die stukken grond werd door de Dienst voor de Werkverruiming in 1940 een barakkenkamp ingericht voor Nederlandse mannen, die werkloos waren. Het kreeg de naam Rijkswerkkamp Twilhaar.
Het kamp op de Haarlerberg, een gedeelte van de Sallandse Heuvelrug, bestond uit twee woonbarakken met honderd slaapplaatsen. Verder had het kamp een kantine en barak, waarin de keuken en de woning van de kampbeheerder, die kok-beheerder werd genoemd, waren ondergebracht.
De werkzaamheden die in kamp Twilhaar moesten worden uitgevoerd bestonden uit het bewerken van heide en woeste grond, op de Sallandse Heuvelrug in ruime mate aanwezig. De werkzaamheden stonden onder toezicht van Staatsbosbeheer. Het monument voor Rijkswerkkamp Twilhaar, dat zich bevind aan de Paltheweg werd onthuld op 2 oktober 2003 en herinnert aan de mannen die op 2 oktober 1942 vanuit het werkkamp werden afgevoerd naar concentratiekamp Westerbork waarna ze bijna allemaal in Auschwitz de dood te vinden.
Het monument bestaat uit twee betonnen panelen met in beiden een foto verwerkt. Een van deze foto’s is vervaagd, waarmee de kunstenares wil laten zien dat ‘de herinnering zelfs aan deze mensen kan vervagen.’ Om de platen zit een bronzen lijst.

Op het bord bij het monument lees ik de volgende tekst:11-2012-0325 pieterpad route 11 twilhaar
In de periode van 1940 tot begin 1947 bevond zich hier het Rijkswerkkamp Twilhaar. Dit werkverschaffingskamp werd opgericht door de Rijksdienst voor de Werkverruiming en diende in de veertiger jaren van de vorige eeuw voor huisvesting van werkloze mannen, die nuttig werk moesten verrichten in de bossen van de Sallandse Heuvelrug. Deze werkzaamheden betroffen voornamelijk het ontginnen van woeste gronden en de aanleg van paden en wegen in de bossen en op de heide.

In het voorjaar van 1942 werd het kamp ontruimd en ingezet voor Duitsers. Op 10 juli 1942 werden 83 joodse mannen afkomstig uit Groningen tewerkgesteld, aangevuld met enkele mannen uit Amsterdam en Tilburg. Op 2 oktober van dat jaar werd het kamp plotseling ontruimd en werden de joodse mannen overgebracht naar doorvoerkamp Westerbork. Van daaruit werden ze, veelal kort na aankomst, gedeporteerd naar vernietigingskampen. In de laatste jaren van de oorlog werden hier evacués afkomstig uit het westen van het land ondergebracht. Het betrof gezinnen van wie de woningen door de bezetter waren opgeëist om de aanleg van de Atlantikwall te kunnen uitvoeren.
Ten gevolge van het zware bombardement van 22 maart 1945 waren een aantal mensen uit Nijverdal dakloos geworden waardoor ze aan het einde van de oorlog hier moesten wonen. Begin 1947, nadat de laatste bewoners waren vertrokken, zijn de barakken uit elkaar gehaald en naar Ommen vervoerd waar ze werden verhandeld. Het kampterrein is nadien beplant met bomen en teruggegeven aan de natuur van de Sallandse Heuvelrug. Nu geven aardenwallen aan waar ooit de barakken stonden. Verderop zien we een schaapskooi.
In 1977 werd deze stal gebouwd. De heidegronden werden overdag begraasd door schapen die ’s nachts in de stal bleven, waarvan de bodem jaarlijks met verse heiplaggen bedekt werd, zogenaamde potstallen. De stalmest werd ieder jaar naar de akkers gebracht, die daardoor geleidelijk werden opgehoogd. Deze vorm van landbouw met de karakteristieke esdorpen en herdgangen bleef tot het einde van de 19e eeuw bestaan. In 1898 was nog ruim twintig procent van de oppervlakte van Nederland ‘woeste grond’ heiden. De uitvinding van de kunstmest verminderde de behoefte aan schapenmest en maakte het mogelijk de heiden tot landbouwgrond te ontginnen. Nu staat er een bord waarop aangegeven dat hier kleinschalige landbouw wordt verricht. Twee kleien boerderijtjes in de verte ondersteunen dit.

Vanaf de schaapskooi gaan we wandelen door de ijstijd.
De Sallandse heuvelrug ligt op de grens van Salland en Twente. Dzee heuvelrug bestaat uit drie afzonderlijke stuwwalcomplexen, die alle in de Saale-ijstijd (200.000 – 130.000 voor Chr.) zijn opgestuwd door het landijs. Wij lopen door de Holten-Nijverdal stuwwal, de grootste van de drie. De hoogste toppen reiken hier tot 59 m (Holterberg), 75 m (Haarlerberg) en 59 m (Noetselerberg). Een andere grote stuwwal is de Lemeler en Archemerberg (vorige route). Deze liggen in het noordoosten van Salland en reiken tot een hoogte van 77 meter.

Toen de gletsjers ongeveer 200.000 jaar geleden vanuit Scandinavië ons land binnendrongen, was het zó koud dat de bodem tot op een diepte van ongeveer honderd meter stijf bevroren raakte. Via Noord-Duitsland en Noord-Nederland schoven op meerdere plaatsen enorme gletsjers het Sallandse land binnen. Het ijs kreeg vooral ruim baan in het rivierenlandschap dat zich in een ruim 25 kilometer breed dal onder de huidige IJsselvallei en het Sallandse dekzandlandschap uitstrekte. Hier lagen toen grote hoeveelheden rivierzanden, die gemakkelijk door een gletsjer konden worden verplaatst. De reusachtige ijstong sneed zich diep in deze rivierzanden in en vormde een gletsjerbekken van 50-100 meter diepte. Door het enorme gewicht van de ruim 200 meter dikke ijskap werden delen van de bevroren ondergrond zijdelings en naar voren weggedrukt en als grote platen dakpansgewijs op elkaar gestapeld. Aan de zijkanten van de gletsjer ontstonden zo de hoge stuwwallen van de Sallandse heuvelrug. Het zand en de stenen die direct onder de ijskap lagen, werden door het schuiven van de zware ijsmassa fijngewreven. Daardoor ontstond een lemige laag met veel keien erin, de keileemlaag. De meeste van deze keien zijn afkomstig uit Midden- en Zuid-Zweden. De keileem ligt nu meestal vele meters diep of is afwezig. Kort na het afsmelten van de ijskap aan het einde van de Saale-ijstijd was het Sallandse landschap nog nauwelijks begroeid. De jonggevormde Sallandse heuvelrug stond daardoor bloot aan een sterke erosie door wind en water. Ook het toendraklimaat in de Weichsel-ijstijd (120.000 – 9.000 v. Chr.) zorgde met zijn hevige poolstormen voor een sterke afvlakking van de bovenkant van de stuwwal. Hierbij ontstonden vrij vlakke stuwwalplateaus. Na de ijstijden raakten de stuwwallen geleidelijk aan begroeid, waardoor de erosie van de plateaus ophield. Toen het klimaat in het vroege Holoceen (10.000 jaar gelden) warmer werd, ontwikkelden zich op de stuwwallen eerst dennenbossen, in een later stadium uitgestrekte loofbossen. Door kap ontstonden heidenvelden, de glooiing en dus de vorm van de stuwwallen is daardoor goed te zien. Bijvoorbeeld bij de Haarlerberg waar we langs lopen. In de Middeleeuwen maakten de rijke bossen plaats voor uitgestrekte heidevelden. Onder invloed van beweiding kwam op veel plaatsen de jeneverbes voor, een struik die door het vee gemeden werd en daardoor de concurrentieslag met andere planten goed kon volhouden. Tegenwoordig is de jeneverbes op de heuvelrug sterk teruggedrongen, vermoedelijk door gebrek aan begrazing van de heidevelden. Op 19e-eeuwse topografische kaarten zien we dat vrijwel alle hellingen met heide waren begroeid. Tot het midden van de vorige eeuw waren de stuwwallen van Salland dus veel kaler dan tegenwoordig. In vroeger tijd had men vanaf vrijwel elke plek op de stuwwal een weids uitzicht over de omgeving. Pas vanaf het midden van de 19e eeuw werd het merendeel van de Sallandse heuvelrug ingeplant met productiebos. Het grootste deel van de Holterberg, de Haarlerberg, de Beuseberg en de Lemelerberg werd na 1900 bebost.
De stuwwalplateaus vormden, zeker toen ze nog kaal waren, zeer herkenbare koppen in het landschap. De mensen gaven daarom elk stuwwalplateau een eigen naam. De grotere vlakke plateaus en stuwwalkoppen kregen meestal een naam die eindigde op –berg. (Rietberg en Haarlerberg of Lemelerberg). Kleinere, meer geïsoleerd liggende stuwwalkoppen kregen vaak namen met de uitgang -belt. Ten noorden van Holten vinden we de Ronde Belt en de Grote en Kleine Koningsbelt. Tijdens het afsmelten van het ijs aan het einde van de Saale-ijstijd spoelden grote hoeveelheden smeltwater langs de hellingen van de stuwwallen naar beneden. Op hun weg omlaag namen deze waterstromen aanzienlijke hoeveelheden zand mee. Dit zand werd afgezet aan de voet van de helling en vormde daar brede waaiers. Dergelijke spoelzandwaaiers uit de Saale-ijstijd worden in geologische kringen ook wel met de Scandinavische naam sandr aangeduid.
In de laatste ijstijd, de Weichsel-ijstijd, lag in Salland weliswaar geen landijs, maar er heerste wel een toendraklimaat. De ondergrond was in die tijd tot op grote diepte bevroren. In het voorjaar ontdooide alleen de bovengrond. Er ontstond dan een papperige massa. Op de hellingen van de stuwwallen kon deze bovenlaag gemakkelijk naar beneden schuiven. In de geologie wordt dit proces gelifluctie genoemd. Omdat dooiwater niet naar de bevroren ondergrond kon zakken, spoelde het over het oppervlak weg. Hierbij nam het veel zand mee naar beneden. Onderaan de helling van de stuwwallen ontwikkelde zich een metersdikke puinwaaier, vooral bij de uitmonding van dalen in de stuwwal. Deze puinwaaier bestaat zowel uit zand dat door stromend dooiwater is afgezet, als van de helling afgeschoven zand, alsmede door de wind afgezet dekzand. Op de Haarlerberg vinden we nog een smeltwaterdal. Het smeltwater sleet in de Weichsel-ijstijd diepe dalen uit in de flanken van de stuwwallen. Deze dalen noemen we dan ook smeltwaterdalen. De grootste en diepste hebben namen die op –dal of -slenk eindigen. Voorbeelden zijn de Wolfsslenk, Twilhaarslenk en Rietslenk.

Veel dalen zijn in hun doorsnede asymmetrisch van vorm, omdat de bovengrond van de dalhellingen die op het zuiden waren gericht in het voorjaar veel eerder opdroogden dan de weinig zonnige hellingen op het noorden. De hellingen op het noorden bleven hierdoor nat en papperig. De bovengrond zakte daarom in de loop van de eeuwen veel meer uit dan op de drogere zuidhellingen. Noordhellingen zijn hierdoor veel minder steil dan zuidhellingen. Omdat de smeltwaterdalen na hun vorming nauwelijks meer afstromend water te verwerken kregen, liggen ze nu al een paar millennia lang droog. Ze worden daarom ook wel droge dalen genoemd.

Ten oosten van Holten komt een aantal bijzondere terreinvormen uit de ijstijden voor. Het gaat om smeltwaterterrassen en smeltwaterheuvels die aan het einde van de Saale-ijstijd zijn ontstaan aan de rand van een groot ijsmeer.

Bij het afsmelten van de immense ijskap ontstond een groot stuwmeer van smeltwater tussen de jonggevormde stuwwal van de Sallandse heuvelrug en de zich langzaam terugtrekkende ijspaketten. Het water kwam moeilijk weg. Vanaf de hellingen van de stuwwal spoelde een grote hoeveelheid zand en grind het stuwmeer in en zette aan de rand daarvan zandterrassen af. Omdat het waterpeil van het meer in de loop van de tijd sterk wisselde, is de hoogte van deze smeltwaterterrassen heel verschillend. In de geologische literatuur wordt een dergelijk smeltwaterterras aangeduid met de Scandinavische naam kame (spreek uit: ‘keem’). Ook de naam kame-terras wordt wel gebruikt.

Na de terugtrekking van het ijs bleven deze opgevulde meren als smeltwaterterrassen achter. Waterstromen deden onder de ijskap verder ook tunnels ontstaan die later weer werden opgevuld met zand. Na de terugtrekking van de ijskap zijn deze opgevulde tunnels te herkennen als langgerekte, smalle smeltwaterruggen. Bij het smelten van de ijskap werden soms ook spleten en tunnels in het ijs opgevuld met zand en grind. Na het verdwijnen van het ijs bleven deze opvullingen achter als heuvels en langgerekte smeltwaterruggen. Ook deze heuvels en tunnels hebben in de geologie een Scandinavische naam. Ze heten osars. Op de terrassen bleven aanvankelijk nog op veel plaatsen grote brokken ijs liggen (‘dood ijs’). Door hun zware gewicht zakten deze ijsbrokken vaak tot op zekere diepte weg in de papperige bodem. Wanneer ze uiteindelijk waren gesmolten, lieten ze allerlei gaten in de ondergrond achter (‘dood ijs gaten’). Smeltwaterterrassen hebben daarom meestal een heel hobbelig reliëf.

59-2012-0325 pieterpad route 11 canadesebegraafplaatsTen noordoosten van Holten, in de richting van Rijssen, liggen smeltwaterterrassen. Hier komt ook een aantal langgerekte smeltwaterheuvels voor. De Weichsel-ijstijd duurde van 120.000 tot ongeveer 11.000 jaar geleden. Hoewel in deze periode het Scandinavische landijs Nederland niet bereikte, werd het wel heel koud. in onze streken. Uit onderzoek is komen vast te staan dat in de koudste perioden van deze ijstijd de gemiddelde jaartemperatuur ongeveer zes graden onder nul bedroeg. De gemiddelde temperatuur in juli lag omstreeks de vijf graden boven nul; in januari was het gemiddeld vijfentwintig graden onder nul. In de koudste periode van de Weichsel-ijstijd was het landschap van Salland een poolwoestijn waar nauwelijks iets groeide. In wat minder koude tijden was het gebied begroeid met dennen- en berkenbossen of met een toendra-vegetatie van mossen en dwergstruiken.

De bossen zijn prachtig en druk bezocht door vele wandelaars. Spreek Martin bril over rokjes dag, ik heb he over Pieterdag. De dag dat velen ineens denken weer eens een stukje van de beroemde route te moeten lopen.
Op de Holterberg is het heel erg druk. Veel dagjesmensen bivakkeren er en eten er ijs en patat. Ik loop nog even om.
Via de Wollenbergweg loop ik naar de Canadese begraafplaats. Dit is een stukje Canada in Nederland. Een zeer indrukwekkende plek waar ruim 1394 Canadezen die voor de bevrijding van Nederland het leven lieten. Het is eigendom van de Canadese regering. Ik kan nog net voor sluitingstijd even in het bezoekerscentrum binnenglippen. Daarna loop ik naar de begraafplaats. Hier weer een wit stuk steen met de indrukwekkende tekst: “THEIR NAME LIVETH FOR EVERMORE”.
Tijdens de opmars naar het noorden van Nederland passeerde het Tweede Canadese Korps Holten. De Commandant, Lt. Generaal G.G. Simonds leek het gebied op de Holterberg een passende laatste rustplaats voor zijn gevallen landgenoten. Het Ministerie van Oorlog zorgde uiteindelijk dat het stuk land geschonken werd aan het Canadese Gouvernement. Nog steeds is de begraafplaats Canadees grondgebied. De begraafplaats werd door Canadese soldaten, die moesten wachten op hun repatriëring naar hun vaderland, aangelegd volgens de richtlijnen van de Commonwealth War Graves Commission (C.W.G.C.). Ze egaliseerden het terrein en legden terrassen aan. De eerste soldaten die er werden begraven waren Canadese soldaten die waren omgekomen in de omgeving van Holten. Hun graven liggen in het eerste vak links van de ingang.

Tot de zomer van 1946 werden de lichamen van Canadese soldaten die waren omgekomen in Nederland of Noord-Duitsland in Holten begraven. Bijna 1.400 in totaal. Achteraf bleek het geplande terrein te groot. Het voorste deel van de begraafplaats werd daarom ingericht als heidetuin.

Na de Holterberg lopen we direct op het station aan. De trein staat bij wijze van spreken op ons te wachten. Helaas stappen we te vroeg uit (verkeerde station in Deventer)zodat we uiteindelijk na 3 uur reizen weer thuis zijn.

16 km, 24 maart 2012

Flickr Album Gallery Powered By: Weblizar

Links: